Jodinnen Edith en Anna Lachovitsky
in 1942 in Bleskensgraaf gearresteerd en in Auschwitz om het leven gekomen
Op 15 augustus 1942 komen bij weduwe A. Dekker-Teeuw twee zussen aan om onder te duiken. Zij woont op het adres Abbekesdoel 29 in Bleskensgraaf. Het zijn Edith en Anna Lachovitsky. Op 6 oktober 1942 houdt gemeente- en tevens rijksveldwachter Aart de Groot uit Bleskensgraaf hen op dat adres aan. Hij brengt ze vervolgens naar Delft. Daar worden ze gevangen gezet en op 7 oktober 1942 naar de Sicherheitsdienst in Den Haag gebracht. Vandaar gaan ze naar Kamp Westerbork. Op 10 november 1942 gaan ze vanuit Westerbork naar concentratiekamp Auschwitz. Daar worden ze direct na aankomst op 13 november 1942 om het leven gebracht. Een heel dramatisch verhaal in een notendop! Dit levert verschillende vragen op. Wie zijn de beide zussen? Waarom duiken ze onder? Waarom worden ze gearresteerd?
Wie zijn Edith en Anna Lachovitsky?
Edith Lachovitsky is op 15 mei 1896 in Nikolajev in Oekraïne geboren. Anna Lachovitsky is op 3 april 1900 in dezelfde plaats geboren. Zij zijn dochters uit het Joodse gezin van Max Lachovitsky en Mary Weissmann. Max is op 15 juni 1868 in Korsaw geboren. Hij overlijdt waarschijnlijk tijdens een van zijn reizen op 23 april 1922 in Tunis. Max is handelaar in kleding en reist veel door heel Europa. Ze krijgen acht kinderen. Moeder Mary wordt op 3 mei 1872 in Burgpole geboren. Zij overlijdt op 25 juni 1940 in Apeldoorn. In 1905 verhuist het gezin met de dochters Dina, Lillah, Edith, Ina en Anna en de zonen Manuel, Chaim en Morris vanuit Edinburgh naar Rotterdam. Ze wonen daar respectievelijk in de Van Alkemadestraat, de Hillestraat en de Brede Hilledijk. Mary komt de klap van het overlijden van haar man Max niet te boven. Op 4 september 1923 wordt ze opgenomen in het centrum voor geestelijke gezondheidszorg Het Apeldoornse Bosch in Apeldoorn waar ze op 25 juli 1940 overlijdt.
Na haar opname in 1923 wordt de oudste dochter Dina, die onderwijzeres is, hoofd van het gezin. Zij woont op het adres Adrien Mildersstraat 21a in Rotterdam. Haar zussen Edith, Anna en haar broers Chaim en Morris trekken na de opname van hun moeder bij haar in. Dina vertrekt in 1925 naar Batavia en haar zussen en broers verhuizen dan naar Den Haag.
Dochter Ina is dan al getrouwd met handelaar in herenmodeartikelen Elkan Fresco. Zij krijgen drie kinderen: Max, Rebecca en Mary Edith. Mary Edith overlijdt al op de leeftijd van vier maanden op 7 oktober 1930. Max overlijdt op negentienjarige leeftijd in 1943 in Auschwitz. Rebecca overleeft de Sjoa. Ina gaat op transport naar Auschwitz waar ze op 15 december 1942 overlijdt. Haar man Elkan overlijdt op 15 november 1942 in het werkkamp St. Annaberg in Polen.
Dochter Lillah woont in bij haar zus Ina en zwager Elkan Fresco in Den Haag. Half december 1928 verhuist zij naar de Veurssestraatweg in Leidschendam. Ze is dan ongehuwd en zwanger. Op 28 februari 1929 wordt daar haar zoon Max geboren. Hij krijgt de achternaam van zijn moeder en heet dus ook Lachovitsky. Via diverse adressen komt Max op vijfjarige leeftijd terecht in de Bergstichting in Laren.* Op 15 maart 1944 gaat hij als vijftienjarige jongen naar Kamp Westerbork. Hij verblijft daar in barak 35. Op 23 maart van dat jaar gaat hij op transport en hij overlijdt op 31 augustus 1944 ergens in Oost-Europa. Zijn moeder Lillah ondergaat hetzelfde lot als ze op 19 september 1942 in Kamp Westerbork aankomt. Twee dagen later gaat ze op transport naar Auschwitz en wordt daar direct na aankomst op 24 september 1942 vermoord.
De drie zonen van de ouders Max en Mary Lachovitsky, Manuel, Chaim en Morris, overleven waarschijnlijk de oorlog.
Waarom duiken ze onder?
Edith en Anna zijn verkoopster en wonen op het adres Coenderstraat 12 in Delft. Zij zijn net als de overige ge-zinsleden van Joodse afkomst. In de archieven is een over-zicht opgenomen van de inventaris van de woning.** Ze voelen zich thuis niet meer veilig. In september 1942 ontdekken de Duitsers dat de beide zussen niet meer op dit adres wonen. Er verschijnt een verzoek in het Algemeen Politieblad van 24 september 1942 waarin de Commissaris van Politie in Delft verzoekt de zussen op te sporen zodat ze voorgeleid kunnen worden. Ze worden ervan verdacht dat ze van woonplaats zijn veranderd zonder dat ze beschikken over de daarvoor vereiste vergunning. Edith en Anna zijn dan in Delft ondergedoken bij een broer van weduwe Dekker uit Bleskensgraaf. Ze kunnen daar niet blijven en na goed overleg verhuizen ze zonder toestemming naar Bleskensgraaf waar ze bij weduwe A. Dekker-Teeuw op het adres Abbekesdoel 29 onderduiken. Dat is niet zonder risico. Zo verschijnen er in 1942 regelmatig berichten in de Schoonhovensche Courant dat mensen die Joden helpen worden gearresteerd en naar een concentratiekamp zullen worden afgevoerd.
In Bleskensgraaf is het geen geheim dat Edith en Anna daar zijn ondergedoken. Gemeente- en rijksveldwachter Aart de Groot weet dit ook. Op 6 oktober 1942 houdt hij Edith en Anna aan en brengt ze met gemeentesecretaris Gerard de Haan in een open brandweerauto naar de politie in Delft waar ze direct achter slot en grendel verdwijnen. Op 7 oktober gaan ze naar de Sicherheitsdienst in Den Haag die ze laat afvoeren naar Kamp Westerbork. Op 10 november 1942 vindt deportatie plaats naar concentratiekamp Auschwitz in Polen. Direct na aankomst op 13 november 1942 worden Edith en Anna om het leven gebracht. De namen van Edith en Anna zijn bijgeschreven op een herdenkingsplaat in de synagoge in Delft.
Waarom worden ze gearresteerd?
Al op 12 mei 1933 stuurt het ministerie van Binnenlandse Zaken in Den Haag een brief naar alle gemeenten in Nederland om alle informatie door te geven van Joodse vluchtelingen die vanuit Duitsland naar Nederland zijn gevlucht. Ook in de oorlogsjaren volgen er regelmatig instructies vanuit Den Haag. Steeds geven burgemeester Dekking en gemeentesecretaris Gerard de Haan aan dat er in Bleskensgraaf geen aanleiding is tot maatregelen.
De vraag die zich voordoet is waarom Aart de Groot Edith en Anna arresteert. Voor de zuiveringscommissie van politie, die na de oorlog is ingesteld, verklaart Aart de Groot dat NSB’er Rokus Houweling uit Oud-Alblas hem had gevraagd de logees bij weduwe A. Dekker-Teeuw te controleren. Rokus Houweling stond in nauw contact met de Sicherheitsdienst in Rotterdam en pleit voor een razzia in Bleskensgraaf, Molenaarsgraaf en Oud-Alblas om onderduikers op te sporen. Dat vormt de aanleiding voor het verzet om hem op 28 juli 1944 te liquideren.
De zuiveringscommissie van politie ziet echter geen excuus in het verweer van Aart de Groot. Hij krijgt per 1 juli 1947 ontslag bij de politie. De reden is het zeer ernstige feit dat hij twee Jodinnen heeft gearresteerd en uitgeleverd zonder dat hij daartoe is gedwongen. Hij had ook anders kunnen kiezen. Vanaf de zomer van 1947 werkt en woont Aart de Groot als los werkman in Bleskensgraaf.
Tot slot
De familie Lachovitsky lijdt zwaar in de Tweede Wereldoorlog. Er zijn maar liefst zeven slachtoffers te betreuren.
− Elkan Fresco overlijdt op 15 november 1942 in St. Annaberg in Polen.
− Ina Fresco-Lachovitsky overlijdt op 15 december 1942 in Auschwitz in Polen.
− Max Fresco overlijdt op 28 februari 1943 in Auschwitz in Polen.
− Max Lachovitsky overlijdt op 31 augustus 1944 ergens in een kamp in Oost-Europa.
− Lillah Lachovitsky overlijdt op 24 september 1942 in Auschwitz in Polen.
− Edith Lachovitsky overlijdt op 13 november 1942 in Auschwitz in Polen.
− Anna Lachovitsky overlijdt op 13 november 1942 in Auschwitz in Polen.
Vanuit de Historische Vereniging Binnenwaard is het initiatief genomen om ter nagedachtenis aan Edith en Anna Lachovitsky een tweetal struikelstenen te plaatsen op de plaats waar ze in 1942 waren ondergedoken.
De stenen zijn op 6 oktober 2025 geplaatst op het adres Abbekesdoel 29, Bleskensgraaf door burgemeester Theo Segers en Julie Verhoeve.


Noten
- De Bergstichting in Laren is in 1909 opgericht als opvanghuis voor Joodse kinderen uit noodlijdende gezinnen en voogdijkinderen. In 1940 verblijven er 106 jongens en meisjes tussen de vier en 21 jaar in de Bergstichting. De niet-joodse directeur Reitsema probeert zijn pupillen en personeel zo veel mogelijk te beschermen. Door middel van onderduik of niet-Joodverklaringen overleven ongeveer zeventig inwonenden de oorlog. Op 7 april 1943 zijn de dan aanwezige bewoners van de Bergstichting gearresteerd en gedeporteerd.
** Inventaris van de twee kamers die Edith en Anna in Delft bewonen: eikenhouten buffet, twee tafels, vijf stoelen, twee armstoelen, twee theetafels, bloementafel, krantenbak, vier wandspiegels, drie tapijten, voetkussen, zes wandplaten, glas- en aardewerk, tafel met kleed, grammofoonkastje, twee opklapbedden met beddengoed, twee keukenstoelen, twee wastafels, medicijnkastje, schoorsteenloper, pianolamp, schrijfbureau, kolenoven, gasfornuis, vier lampen, twee overgordijnen, kapstok, keukengerei, keukentafel, kokosloper, balatum vloerbedekking en waardeloze spullen.
Bronnen - Algemeen Politieblad nummer 38, 24 september 1942, 1087, bericht 2061
 - Archief Joodse Raad
 - Archief Arie Jongeneel, Bleskensgraaf
 - Gemeentearchief Den Haag
 - Harm Jan van Rees, e.a., Bezetting en Herinnering, Alblasserdam 2022
 - Nationale Database Vervolgingsslachtoffers
 - Stadsarchief Amsterdam
 - Stadsarchief Rotterdam
 - www.joodserfgoedrotterdam.nl
 - www.monumentbergstichting.nl