Ga naar de inhoud

Tijdens de Tweede Wereldoorlog was er niet alleen strijd aan het front, maar ook een technologische oorlog. Wapensystemen werden voortdurend verbeterd, en een belangrijk onderdeel daarvan was de radar. De Duitsers wilden de voortdurende bombardementen van de Geallieerden stoppen. In het begin van de oorlog werd er nog geëxperimenteerd om vijandelijke vliegtuigen te lokaliseren, maar naarmate de oorlog vorderde, werd het radarsysteem steeds geavanceerder.

Een Freya-radartoren die zoals die vooral aan de kust waren geplaatst. Het bereik was ongeveer 160 kilometer.

In 1942 werd er een type radar ontwikkeld waarbij grote radarantennes aan de kust de vijand localiseerden. De signalen van de Freya werden doorgegeven aan radarstations in het binnenland uitgerust met een grote schotelantenne, die in staat was om één vijandelijk vliegtuig tegelijk op te vangen en te lokaliseren.

Omdat er vaak meerdere vliegtuigen in een formatie vlogen, werd ervan uitgegaan dat er ook andere vliegtuigen in de buurt waren. Wanneer een vliegtuig werd opgespoord, werd het gelokaliseerd door zoeklichten die verbonden waren met de radarpost. Vervolgens werd het vliegtuig beschoten door de zogenaamde FLAK-kanonnen, die vanaf de grond vuren.

De Duitsers verbeterden hun radarstations steeds verder. Er kwamen grotere radarantenne-schotels en zelfs enorme radarschermen langs de kust van Nederland. Daarnaast werden Duitse jachtvliegtuigen, die oorspronkelijk alleen voor daggevechten bedoeld waren, aangepast voor nachtgevechten.

Deze vliegtuigen kregen een eigen radar, die inmiddels ook flink verbeterd was, zodat ze vijandelijke vliegtuigen konden opsporen, zelfs in het donker. Dankzij de radarstations langs de kust en kleinere radarstations binnenin Nederland konden de Duitse jagers Geallieerde vliegtuigen lokaliseren en aanvallen.

Om de piloten verder te ondersteunen, ontwierp de Luftwaffe een netwerk van antenneposten op de grond. Deze antennes konden de piloten helpen bij het bepalen van hun positie, wat van groot belang was omdat er nog geen GPS was. Met de radar aan boord konden de piloten bovendien vijandelijke vliegtuigen opsporen.

Eén van deze antenneposten stond in Wijngaarden, aan de grens van Hardinxveld, Sliedrecht en Wijngaarden. Hier werd een antennemast geplaatst en verbonden met de radarapparatuur in een nabijgelegen keet. Het antennesysteem maakte deel uit van een groter netwerk, dat de piloten hielp bij het navigeren. De post zelf was goed verdedigd: er werd een aarden wal van ongeveer 3 meter hoog aangelegd, afgezet met prikkeldraad. De luchtwachtpost werd bemand door een klein team van Luftwaffe-soldaten, onder leiding van een officier.

Zo zou ‘onze’ luchtwachtpost eruit gezien kunnen hebben, een houten keet met apparatuur en ernaast de antennemast.

Luchtfoto’s van de Royal Air Force tonen aan dat er een versperring was bij de Zwijnskade, dicht bij de post. Dit gebied was verboden terrein, hoewel het soms gebruikt werd door kerkgangers op zondag. Dit stuk Zwijnskade was dan ook een plek waar de Duitse soldaten mogelijk wacht liepen.

De Luftwaffe had Nederland tijdens de oorlog opgedeeld in luchtruimsectoren, de zogenaamde “Raumen”. Door het antennesysteem op de grond konden piloten precies weten in welk “Raum” ze zich bevonden.

Op deze kaart zijn de blokken of Räume goed zichtbaar

Vanaf de grond werden de piloten naar vijandelijke vliegtuigen geleid. Het systeem werkte goed, maar de discipline van de Duitsers was streng: als een piloot eenmaal naar een specifiek “Raum” was geleid, mocht hij niet zelf zijn koers wijzigen. Dit systeem zorgde er vaak voor dat piloten, die op het moment van de actie in het ene Raum vlogen en niet zomaar zelf naar een ander Raum mochten verschuiven omdat ze daar bijvoorbeeld vijandelijke vliegtuigen zagen. Dit mocht pas na opdracht van de Nacht Jagd Raum Führer. Dat betekende dat ze soms zonder succes terugkeerden. Deze strikte richtlijnen redden vaak het leven van Geallieerde piloten.

Desondanks werden er in Nederland tijdens de oorlog meer dan 6.000 vliegtuigen neergeschoten. Dit leidde tot de dood van duizenden Geallieerde vliegers. De luchtwachtpost bij Wijngaarden speelde een rol in het neerhalen van ongeveer twintig vliegtuigen in de Alblasserwaard. Laten we door bewustwording van de geschiedenis op deze plaats juist de moedige mannen die hun leven gaven voor onze vrijheid niet vergeten.

Herinneringen van Wim-Cees Boer (1921-2012) door hem opgeschreven in 1984
Het was in het voorjaar van 1942. Ik woonde toen in het Oosteinde van Wijngaarden nr. 2 en was toen 21 jaar.
Ten oosten van ons huis was een landweggetje dat naar de scheiding van Giessendam en Sliedrecht uitkwam.
Op een mooie voorjaarsdag kwam er een auto bij ons op de werf. Wij keken daar erg van op, want er reden bijna geen auto’s, want het was in de oorlogstijd. Bovendien waren er nog weinig auto’s en die er één bezat werd hem nog afgenomen. Om nu terug te komen op het verhaal van die auto die op het erf kwam, daar stapten 2 Duitse officieren uit en een paar onder officieren. Wat dat betekende kwamen wij niet direct te weten. Ze hadden een landkaart bij zich en vroegen nog wel aan mij: ” Is dit kleine paadje de Zwijnskade?” Ze hebben toen wat rondgekeken en zijn weer vertrokken.
(We stonden in die tijd huiverig tegenover de Duitsers. Daar hadden we al zoveel van gehoord.)
Een paar dagen later kwamen we er achter wat die Duitsers daar in het land bekeken hadden.
Er kwam later een vrachtwagen en nog een paar auto’s, een kleine aannemer met personeel met heel wat materiaal. En dat werd uitgeladen in het land, ongeveer 500 meter van onze boerderij. Dat waren Nederlanders. We begrepen al gauw dat zij bij Rotterdam vandaan kwamen. Ze vertelden ons dat ze een barak gingen bouwen voor de Wehrmacht. Zij mochten wel niets vertellen van de Duitsers, maar die mensen kwamen bij ons melk halen, zodoende kwamen wij wel het een en ander te weten. Volgens hen werd dat een uitkijkpunt van de Duitsers met een uitkijktoren van 8 meter hoog. Tevens werd daar een zeer grote verrekijker op geplaatst.
De werkwijze van de Duitsers zou als volgt zijn: het door seinen van wat zij door die verrekijker in de lucht zagen van vliegtuigen die gingen bombarderen in Duitsland. Die berichten moesten ze doorgeven naar Schoonrewoerd en dan zo vervolgens naar Duitsland. Die bovengenoemde vliegers waren Amerikaanse en Engelse bommenwerpers. En zo wisten ze in Duitsland binnen enkele ogenblikken dat de vijand op komst was en konden ze daar maatregelen nemen.
Maar die barak met al het bijkomende werk was zo maar niet in een paar dagen gereed. Dat duurde enkele weken. Vanzelf moest al het werk met de hand gedaan worden. De barak op zichzelf had een afmeting van 8 bij 10 meter. Daar omheen werd een aarde wal gebouwd, 2 meter hoog en 1 meter dik, met aan elke kant een schietgat van 25 cm. Dan op een afstand van 50 meter een hoge prikkeldraad versperring van 2 meter hoog. In die versperring was uiteraard een opening en in die aarde wal ook om in en uit te gaan.
Ik begon er meer en meer belangstelling voor te krijgen en hield dat goed in de gaten. Ik moest wel oppassen, want af en toe kwamen de Duitsers wel eens kijken.
Het werd onderwijl in heel de gemeente bekend dat er een barak zo midden in de polder werd gebouwd. Dat was iets bijzonders voor die tijd. Nu in 1984 is dat heel gewoon. Nu ziet men grote boerderijen.
Eindelijk was het dan zover dat het ford, want zo keken wij daar tegen aan, klaar was. Ook was er elektriciteit aangebracht. Het was geweldig. Het leek een onneembare vesting!
Op een zekere dag kwamen er een paar vrachtwagens met stoelen, tafel, een paar ledikanten en verdere huisraad,  5 Duitse soldaten, verschillende kleine wapens en kisten munitie. En dat alles in de barak. We hadden al gauw in de gaten dat het oudere soldaten waren.
Er was een jongen, de voornaam was Heinz en Joop Wilhelm (Bruno commandant) Heinrich. We leerden ze dezelfde dag al heel gauw kennen. Dat kwam zo: Joop kwam die dag al bij ons op de boerderij. Hij was erg vriendelijk. Hij kwam in de schuur. We hadden meer ontzag voor hem dan voor de politie. Dat kun je wel begrijpen. Het Duitse uniform en een revolver aan zijn gordel, maar toch vriendelijk zoals ik zei. Om hem enigszins te kunnen verstaan moesten we goed opletten, wat later wel beter ging. In onze gedachten was het: wat komt die soldaat doen? Zijn vraag was: “Kunnen wij elke dag een paar liter melk krijgen?” (kopen natuurlijk). “Dat zullen we wel doen”, zei m’n vader. Want die dacht we moeten toch op goede voet met hen komen te staan.
De volgende dag kwam er een andere en zo deden ze dat om beurten.
Er was voor de Duitse soldaten nog een ander probleem. Ze hadden geen waterleiding. Doch daar vonden ze ook wat op. Ze waren met ons overeengekomen dat ik 2 keer in de week enkele melkbussen met water bij hen bracht. Dat werd een gewone zaak. Meestal op dinsdag- en zaterdagmiddag bracht ik met paard en wagenwater in de barak. Dan moest ik altijd in de barak komen en zaten we rondom de tafel. Dan deden we schnaps (borrel) drinken en zij betaalden het water (waar we niet te kort kwamen). Dan keek ik zo rond in de kamer en met verbazing keek ik naar het grote schilderij van Hitler.
Ik raakte zo vertrouwd met hen en zij met mij, dat nu wel blijkt. “Zou je eens door de verrekijker willen zien?” Daar keek ik mijn ogen uit. Als het helder weer was kon je wel een muis op de polder zien lopen. Later was ik zo thuis met hen, als ik dan water bracht dat ik uit eigen beweging de toren op ging.
En zo verstreek de tijd. Toen het Kerstmis was kwam Heinz bij ons of hij op het orgel mocht spelen en zong met zo’n heldere stem verschillende kerstliederen. Dat deden ze in de Heimat ook altijd. Ze waren Luther. Ze zeiden: “We waren ook graag thuis geweest”.
In die tijd werd het krapper met het eten. Zij hadden altijd genoeg. Als zij melk haalden kregen wij menig keer een groot tarwebrood.
Ze gingen mij een andere naam geven, geen Wim-Cees, maar Willem. Dat was meer Duits (Wilhelm). Op een andere keer kwam Joop: “Willem, ik heb door de verrekijker een haas zien liggen. Ga je mee? Dan ga ik hem schieten”. Ik deed dat wel graag. Dan ging ik voorover staan met mijn handen op mijn knieën. Joop lag de loop van de karabijn op mijn rug en schoot bijna nooit mis, soms op een afstand van 200 meter. Hij was wel een meester in schieten. Ik heb ook wel eens met de karabijn geschoten. Het hele gezin staat nog met Joop op de foto.
Als het in de herfst erg donker was ging ik ook wel eens een poosje naar de barak. Dan moest ik op enige afstand “Willem” roepen en dan was het goed en was ik zo in de barak.
Ook met de buren van ons gingen de Duitsers vriendelijk om. Bijvoorbeeld P. den Boer en K. Kuiper.
Op een keer toen vader Boer in de kelder naar de radio luisterde (dat was naar de Engelse zender dan hoorde je berichten van het front) In die tijd mocht je geen radio in huis hebben, dat was streng verboden. Nu, toen vader in de kelder was kwam Joop door de schuur in de gang. En toen hoorde hij net nog iets van de radio. Vader kwam gelijk uit de kelder, want hij hoorde de stap van laarzen en zag Joop staan. Vader kreeg een waarschuwing van hem en kreeg te horen: “Van mij hoeft u niet bang te zijn heer Boer, maar wacht u voor een Duitse soldaat die vreemd is”. Ik wil dit maar even weergeven om te laten zien hoe we tot een zekere hoogte vriendschappelijk met elkaar omgingen.
En zo gleden de weken en maanden en zelfs een jaar voorbij. Toen vermoedden wij niet dat er nog angstige ogenblikken zouden aanbreken voor de oorlog voorbij was.

Dolle dinsdag
De Duitse legers waren tot Moskou opgerukt en tot Stalingrad. Toen kregen ze te kampen met de strenge winter. Dat werd fataal voor hen. De Russen, die bestand waren tegen kou, konden nu hun slag slaan. Toen moesten Duitsers langzaam maar zeker terug. Duitsland kreeg er nog een groot probleem bij. De invasie van de Amerikanen en de Engelsen in Frankrijk. Zo werd dus Duitsland van 2 kanten in het nauw gedreven. En dat leidde voor de Duitsers in Nederland en België op een ogenblik tot wanorde. De Amerikanen waren opgerukt tot Antwerpen en tot Eindhoven. Toen is opeens een verkeerde berichtgeving in het Duitse leger doorgegeven. Een Duitse generaal had bevel gegeven dat alle Duitsers zich direct naar de oostgrens van Nederland moesten terugtrekken. En dat was september 1944. En dat betrof ook de barak.
Het was maandag op dinsdagnacht om 12 uur toen er gebeld werd. Ik ging direct naar beneden en deed de deur open en dat was nooit eerder gebeurd. Daar stonden Joop en Heinz: “Willem, we moeten hier direct vandaan, want de Tommy’s zijn op komst. We moeten een vrachtwagen hebben en die moet het voornaamst materiaal van ons opladen en dan gaan we vannacht nog weg. En nu moet jij mee naar het dorp, want daar is nog een wagen. Kleed snel aan, want wij hebben geen ogenblik tijd te verliezen”. Ze zeiden tegen mij: “We gaan lopen naar het dorp, want dan hebben we onze handen vrij om de terroristen af te schieten”. Ik liep in het midden. De Duitsers waren erg bang met geweer in de aanslag. Ik zei: “Dan gaan we eerst naar Bongers”. Onderweg zagen we de lichtflitsen van het kanon schieten aan de B-grens. Ik kon merken dat de schrik er in zat. Ik moet maar aanbellen en het woord doen. Zo gezegd, zo gedaan. Bongers deed het luikje in de deur open. Ik maakte mij bekend en deed mijn boodschap. Hij zag natuurlijk die Duitsers ook staan. Volgens Bongers kon hij niet rijden, want zijn auto stond kapot. De Duitsers hadden geen tijd te verliezen. Het luik ging dicht, maar zonder succes.
Daarnaast woonde C. Stuij, die had ook een vrachtwagen. Toen daar naar toe. Zijn auto stond niet kapot. Stuij werd overbluft door het zien van de soldaten en wapens, dat hij geen erg in had dat zijn auto onklaar was. Toen was het beslist 5 minuten later en we reden naar het Oosteind. Bij ons op het erf moest Stuij zijn auto plaatsen. Ik moest direct het paard voor de wagen spannen en naar de barak rijden. Dit gebeurde alles in een razend tempo. Eén soldaat bij de vrachtauto en Joop met mij naar de barak.
Toen was het omstreeks 1 uur. Het was aardedonker. Er stonden al verschillende kisten gereed om ingeladen te worden. Maar eerst moest er nog wat anders naar de vrachtwagen gebracht worden. De Duitsers hadden 4 schapen lopen in het gras buiten de barak achter de versperring. Dat was 1/3 hectare. Bruno, de commandant zei: “Willem, drijf jij de schapen vlak bij de barak?” Hij nam 2 pistolen bij zich en begon te schieten in het wilde weg op de schapen die ik tot vlakbij hem gedreven had. Ik had wel gezien even tevoren dat hij wel een stevige borrel op had en dacht: Nu doe ik een gevaarlijk werk in het pikkedonker. Even daarna was de strijd geleverd en sleepten ze de schapen op de wagen. Dat was het eerste vrachtje wat in de auto gebracht werd. Daarna nog enkele keren gereden met munitie en wapens enz. De soldaten hadden niet gezegd waar ze heen gingen, wat logisch was.
In de nanacht heb ik toen niet veel meer geslapen, want ik dacht wat zal er met Stuij gebeuren, misschien mee naar het front? Gelukkig kwam hij de andere dag tegen de avondweer naar Wijngaarden. Hij had hen in Schoonrewoerd gebracht, bij een grote colonne. Maar had er terug kunnen wezen. Hij had nog meer vracht moeten rijden.
Wij dachten nu zal de oorlog wel gauw voorbij zijn, maar dat was mis gerekend.

De Duitsers kwamen terug
Donderdag op vrijdagnacht om 1 uur hoorden we bij ons een auto stilhouden. Duitse bevelen klonken, wat zou dat nu betekenen? Er werd gebeld en tot onze verbazing stond Bruno weer voor ons. “Willem, we zijn terug. Alles wat we bij ons hebben moet je naar de barak brengen”.  Ik dacht dat wordt een nare zaak. Je zult vragen waarom? In die 2 tot 3 dagen dat de Duitsers weg waren, dat was in de omtrek al gauw bekend. Bovenaan de kadescheiding van Giessendam en Sliedrecht werd dat ook gauw bekend en kwamen er verschillende mensen gauw een en ander uit de barak halen en verder vernielingen aanrichten o.a. lag het grote schilderij waar Hitler op stond in stukken op de grond. De bedden waren ook vernield. Ik was er ook even wezen kijken. Toen dacht ik, och wat geef dat, het is toch voorbij. Maar dat kwam nu anders. Met al die gedachten ging ik met de soldaten naar de barak. Ik dacht en zei het ook maar gelijk tegen hen at er in die paar dagen gebeurd was. Dan zijn ze er iets op voorbereid. Maar het was veel erger dan ik gezegd had toen ze binnenkwamen. Bij het zien van de foto van Hitler en de bedden die vernield waren kwam hun woede opzetten. Ik wist niet waar ik blijven moest, dat kun je wel begrijpen. Wie die bedden vernield had wist ik, maar van het overige niet. En nu ging het bij de Duitsers juist om de bedden. Volgens hen hadden ze in geen 2-3 dagen op bed geweest. In die tussentijd ging ik nog wat van de wagen halen. Van die gelegenheid maakten zij gebruik om te handelen met mij. Daar kwam ik heel gauw achter. Bruno deed het woord tegen mij. Toen waren we met z’n allen buiten de barak. Hij trok zijn revolver uit de tas. De anderen volgden zijn voorbeeld. “Alles wat vernield was, dat is niet het ergste. Maar dat we geen bed hebben, dat is erg. En daar gaat het om. Nu moet je direct zeggen wie dat gedaan hebben. En dat weet je wel”. Ik wilde die mensen niet verraden, want dan zouden ze direct van bed gehaald worden en op transport naar een strafkamp gebracht of misschien nog wel erger. Ik wist niet meer wat ik denken moest. In een enkel seconde gaat er heel veel door je heen. Misschien hebben ze het niet zo verkeerd bedoeld met mij. Maar ja, dat kon ik op dat ogenblik niet bekijken als er 5 revolvers op je gericht staan. Er kwam gelijk een gedachte in mij op en zei: “We hebben altijd goed met elkaar om gegaan en nu zo”. Ze zeiden: “Ja, dat is zo”. “Je moet nergens meer naar vragen, maar als ik zorg dat jullie morgen om 9 uur 2 bedden hebben, vinden jullie dat dan goed?” Op dat ogenblik gingen de revolvers in de tas. Bruno zei: “Willem, we vinden je toch een fijne jongen dat je iemand niet verraad”. En toen kreeg ik een schouderklopje van hem. Toen zei ik: “Maar nu moet je mij ook beloven dat je diegene die morgen 2 bedden brengt op erewoord zo weer naar huis laat gaan”. En toen zei de commandant: “Op mijn erewoord”. Daarna zei Bruno: “Nu gaan we in de barak een schnaps drinken”. Toen gingen we om een kapotte tafel zitten. Het zag er wel haveloos uit, maar het was anders dan toen we kwamen. Zij dronken nog meer borrels en wilden mij ook maar voeren, maar ik hield het bij één, betuigende dat ik nog een paar vrachtjes moet rijden. Toen was het in orde. Ik heb die nacht verder niet meer geslapen. Om 4 uur ’s morgens ging ik naar 2 menen op de Giessendamse polder die daar kwamen melken. Ik zal de namen niet noemen. Ik zei tegen hen: “De Duitsers zijn terug. Jullie hebben de bedden vernield. Ik wilde u niet verraden, anders zou het je leven misschien kosten. Als jullie nu zorgen dat vanavond om 9 uur 2 bedden in de barak zijn, dan is het weer goed. En op het erewoord van de commandant mogen jullie dan weer gaan zoals je gekomen bent. Dus daar kunnen we op aan”. Ze zijn naar een beddenmaker in Giessendam gegaan. Die had nog wel iets waar hij mee bezig was en er nog hard aan gewerkt. ’s Avonds om 9 uur hebben die 2 mensen die bedden gebracht in de barak wat hen wel veel geld heeft gekost. Ik heb hen later nog gesproken, de commandant was wel hard en koel tegen hen, maar mochten toch zo weer naar huis. Hierna was alles gewoon weer als voordien.
In die tijd kregen de Duitse legersmeer en meer te kampen met de overmacht van Amerika en Engeland hier in het westen en van Rusland in het oosten. Mede daardoor werd de ondergrondse in ons land brutaler en overvielen soms distributiekantoren. Dat waren kantoren die voedselbonnen uitreikten aan de bevolking. Ook werden soms gevangenissenovervallen om ondergrondse gevangenen van de Duitsers te bevrijden. Dat was wel goed werk van hen. Maar door hun overmoedigheid deden ze ook wel heel onvoorzichtig, wat soms veel burgerlevens kostte. Bijvoorbeeld Putten, Amsterdam, Rotterdam, maar ook in heel kleine dorpjes. Dan werd er soms een aanslag gepleegd op een Duitser of een Duitse auto beschoten. Dat woog lang niet op tegen de slachtoffers die de Duitsers dan op de burgerbevolking maakte.
Zo werd het ongeveer half oktober. Toen brak er ook zo een spannende tijd aan voor ons en heel Wijngaarden en de barak. Toen had ons dorpje een inwonertal van 400. Van die spannende tijd waar ik nu wat over wil schrijven hebben misschien 350 mensen nooit gehoord of iets van begrepen.
Het was op een ruwe herfstavond, ongeveer 6 uur. Het melken was net gebeurd. We zouden gaan eten toen er een man aankwam op de fiets. Op het aanzien een nors achtig figuur. Ik denk van 25 tot 30 jaar oud. Ik wist al gauw wie hij was. Ik noem geen naam. Hij kwam uit Sliedrecht. Mijn vermoeden kwam al gauw aan het licht. Dat was er ook één van de ondergrondse. Ik begreep al gauw dat hij ook niet zo bang was ander hoef je zoiets niet te doen. Maar met de bedoelingen waar hij mee kwam was niet verantwoord tegenover Wijngaarden. Dat was het volgende, die persoon vroeg mij of ik goed bekend was met alles van de barak. Hoeveel soldaten er waren en of ze goed de wacht hielden enz.
Van achteren bleek dat hij goed op de hoogte was, dat ik veel omgang met die Duitsers had, waarover ik eerder geschreven heb. Hij wilde mij erbij betrekken om hen van dienst te zijn. Uiteindelijk begreep ik wat zijn bedoeling was. De barak in één klap vernietigen met een paar bazooka granaten, die moeten met de hand tegen de barak gegooid worden. Volgens hem was het dan gedaan met heel dat zaakje daar. Ook begreep ik dat hij een paar dagen tevoren in het donker die barak genaderd was om eens te zien hoe het daar was. En zo was hij nu bij ons om meer inlichtingen. Van achteren was dat gelukkig. Nu kon ik mijn maatregelen ook nemen. Dat was wat om daar wat tegen te doen. De ondergrondse was onderwijl een sterke organisatie. En aan de andere kant met de Duitse Wehrmacht, hoewel die aan de verliezende hand was, viel niet te spotten. Maar om nu wat te verzinnen dat het werk van de ondergrondse niet door zou gaan, as geen kleinigheid. En dat kon geen uitstel lijden. Volgens mij mocht dat een enkele dag duren. Die man deed dat ook niet op eigen houtje. Daar liep ik mee en was er mee bezig, bijna nacht en dag. Toch op een idee gekomen. Wat ik van plan was heb ik de andere avond besproken met P. Damsteegt, die toen op Oosteinde 40 woonde. Hij was naar ik meen gemeentesecretaris van onze gemeente. Nu had ik wat bedacht, maar uitvoeren is iets heel anders. Ik kon niet in contact komen met de ondergrondse, want die gingen uit met de gedachte, opruimen die barak en geen gedachte wat zij de gevolgen voor Wijngaarden? Die avond hebben wij samen gesproken en zijn uiteindelijk tot een beslissing gekomen. De volgende avond moesten wij naar de barak gaan. Damsteegt kon tamelijk goed Duits spreken en onze gedachten beter toelichten. We moesten gaan vertellen dat we op een plaats de ondergrondse afgeluisterd hadden en dat we iets opgevangen hadden van dat gesprek over de barak. Volgens hen hielden ze niet zo goed de wacht. En zo kon dat een makkelijke prooi voor hen zijn. Maar bij Damsteegt rezen er toch bezwaren om zoiets tegen de Duitsers te vertellen. Ze houden ons misschien wel vast en onder dwang meer te weten te komen. Daar had hij ook gelijk in. We begonnen meer en meer in te zien dat we tussen twee vuren zaten. Het kon haast niet anders meer, er moest toch wel wat gedaan worden. Thuis wisten ze inmiddels ook wat ons te wachten stond. De gedachte werd geopperd, misschien loopt de oorlog wel af, soms heel binnenkort of de ondergrondse bezint nog wel om het niet te doen. Daar konden we het niet op afwachten. Je hoorde in die tijd al meer van die verhalen, dat de Duitsers niet met zich lieten spotten. We hadden dan toch afgesproken om er dan die avond heen te gaan. Bij ons vandaan gingen we er lopend naar toe. Het was verre van gemakkelijk, vooral voor Damsteegt, want die had nog nooit kennis met Duitsers gemaakt. Voor mij lag dat wel anders. Ik had al heel wat vertrouwen bij hen. Als dat niet zo geweest was, had ik die onderneming nooit gedaan.
Op dat moment wist er niemand in de gemeente wat er boven hun hoofd hing. Ik zei tegen Damsteegt: “Als we nu bij de barak komen en als ze geen wacht houden roep ik bij de ingang wel en dat is dan wel in orde”. En zo gebeurde het ook. Bruno kwam direct bij de ingang van de barak, maar zag tot zijn verbazing iemand bij mij. Op het zien daarvan had hij gelijk zijn pistool gereed, niet wetende wie ik bij mij had. En riep ons toe: “Willem, wat is er loos?” Ik zei: “Bruno, goed volk”. Het vertrouwen kwam weer terug bij hem. Daarna zei hij: “Ga mee in de barak”. We moesten plaatsnemen. De commandant die het toch niet helemaal leek te vertrouwen zei weer: “Wat is er loos Willem?” Ze namen Damsteegt wantrouwend op, mede omdat die zich niet op zijn gemak voelde. In het vertrouwen dat ik bij hen had, wilde ik hen op mijn manier overtroeven en zei: “Wij zijn nu gekomen om jullie leven te redden”. Daarmee en met die woorden waren ze voor mij al overwonnen. Dat kon je zo zien en aanvoelen. “Stil, Willem spreek zachtjes en Heinz staat nu buiten op wacht”. Ik liet voorkomen hun het leven te redden. Maar laat ik maar eerlijk zijn, ons gezin, de buren en Wingerde kwamen op  de eerste plaats natuurlijk. Maar tegenover hen moest ik dat anders laten uitkomen. Toen kwam het gelijk uit hun mond wat er zou gebeuren en hoe de toedracht dat wij dat wisten. Toen heeft Damsteegt meer het woord gedaan. Meer in het Duits. Dat was ook meer begrijpelijker voor hen. Ik heb ook nog gezegd dat ik dit een heel vertrouwelijke zaak vind en hoogst belangrijk. Ze moesten goed wacht gaan houden, omdat ze daar de laatste tijd teveel verzuimden. Daar hadden ze begrip voor. Toen zeiden ze: ”Nu moet je toch vertellen hoe je daar aan gekomen bent”. Dat was voor Damsteegt het punt dat voor ons fataal zou worden, wat je natuurlijk wel begrijpen kunt. Toen heb ik gezegd: “Wij hebben zoveel vertrouwen met elkaar, als er één hier in handen valt van de ondergrondse nooit onze namen noemen, want dan vallen wij ook in ongenade bij hen”. En dat begrepen ze goed. Van dat ogenblik af werd het voor Damsteegt ook makkelijker. Toen nam Bruno het woord, nadat hij het een en ander van ons vernomen had en zei: “Wij zijn jullie zo dankbaar dat je ons deze daad doet”.  En dat kon je zo aan hun gezichten zien dat ze het meenden ook. Ze beloofden ons dat ze goede maatregelen zouden nemen. Toen moesten we nog een borrel drinken en nogmaals hun dank betuigende lieten ze ons gaan.
Toen we naar huis liepen – het was aardedonker –  zei Damsteegt: “Deze avond is de spannendste in heel mijn leven geweest”.
Toen ik de zaterdag erop weer water in de barak bracht hoorde ik op afstand al een hond blaffen, die werd door hen direct teruggeroepen. En zo kon ik ongehinderd in de barak gaan. Ze hadden daags tevoren een goede waakhond gevraagd van het garnizoen uit Schoonhoven. Het was een grote geel/witachtige, maar prima waakhond. Ook hebben ze van toen af goed wacht gehouden, zodat op 200 a 300 meter niets naderen kon of het was al bekend. En dat was hun behoud geweest.
Ongeveer een week of 14 dagen later kwam die man weer bij ons, die van de K.P. was. Hij was niet zo optimistisch en zei: “Weet je nog iets van de barak de laatste tijd?” Ik zei: “Ja, ik weet nog wel iets. Ze hebben nu een goede waakhond”. “Ja”, zei hij “Dat weet ik”. Enkele dagen geleden ben ik voor onze ploeg op verkenning geweest, maar was nog een heel eind uit de buurt en begon daar een hond te blaffen en hoorde ik daar van de toren roepen: “Wie daar?” Ik gaf natuurlijk geen antwoord, want dat is daar levensgevaarlijk en alleen voor jullie niet, maar je hebt er zeker niet bij stilgestaan dat het voor ons en heel Wijngaarden een verschrikking zou wezen?” Na die tijd is hij niet meer geweest en is alles tot zover nog goed gelopen.
Toen Joop weer melk kwam halen zei hij nog: “Willem, jij kan wel komen en nog een paar, maar verder komt er niet één meer, daar kun je op aan”.
En zo ging het weer verder tot op 5 mei 1945.
In november werden er ook bij onze boerderij op een vroege morgen 2 zware kanonnen in de tuinen geplaatst, die moesten vuren als de Engelse en Poolse strijdkrachten over de Nieuwe Merwede zouden komen. Het is gelukkig nooit zover gekomen. De Engelsen hebben wel verkenningsvluchten uitgevoerd hoog boven onze boerderij, maar daar is het bij gebleven.
Toen werd het winter en gebeurde er niets, ook in het vroege voorjaar nog niet. De bevrijding liet lang op zich wachten.
Toen werd het vrijdag 4 mei. Joop kwam als gewoonlijk melk halen. Vader zei tegen hem: “Joop, wat is er aan de hand?” Vader zag wel, hij was niet zo als voorheen. “Het wordt slim, heer Boer. We gaan een angstige tijd tegemoet”. Zij wisten wel meer dan wij. Zij zaten met 5 mannen eigenlijk midden in de polder. Ze wisten ook wel dat ze daar alleen waren en er veel terroristen (K.P.ers) in de omtrek waren. Zo verliet hij onze boerderij voor het laatst. Ik zou ze nog een keer zien de volgende dag. Maar daar ging nog heel wat aan vooraf. Later die avond hoorden we wel enkele berichten. Maar bevrijding drong nog niet erg tot ons door. En vooral, Duitsers waren nog vlakbij in de barak. In heel Wijngaarden waren geen Duitsers meer, dus was het wel een eenzame post.
We gingen gewone tijd naar bed. Toen werd het ongeveer 12 uur. Ik werd wakker van het horen van een motorfiets, die bij ons op het erf stil hield. Ik het bed uit en stil voor het raam gekeken en zag 2 mannen staan. Een paar minuten later kwam er een Duitser aan. Die kwam bij de buren vandaan en had daar koffie gedronken. Het was Bruno de commandant, die hoorde de motor ook voorbij gaan en zei: “Dat zijn wel officieren van ons die naar de barak gaan en ons over het een en ander komen inlichten. Hij zei nog: “Nu ga ik snel naar de barak”.  En zo kwam hij daar voorbij het erf van ons.
Nu bleek voor ons dat die 2 mannen van de ondergrondse waren en dat kwam in het volgende uit. Het was de ondergrondse te doen dat zij de wapens van de Duitsers zouden afnemen. Ik hoorde die 2 mannen zeggen: “Geef je wapens af aan ons”. Lichten zetten de Duitsers gelijk in het zoeklicht. Bruno riep: “Nooit aan terroristen”. Dat had hij gelijk wel door. Greep zijn revolver, maar dat was natuurlijk voor hem te laat. De K.P. stond natuurlijk al gereed en schoot 5 keer. Bruno riep nog 2 keer: “Help, mannen”. En toen was het stil. De hond bij de barak begon te blaffen. Dus de andere Duitsers waren natuurlijk gereed voor actie. Direct hierna belde de K.P. bij ons aan. Ik moest meekomen om te kijken wie het was. Ik had het gelijk gezien. Het was Bruno. Ze namen de revolver van Bruno en  gingen bij ons in de keuken en onderzochten het wapen. Ik durfde tegen hen niets te zeggen, maar vond het een laffe moord op zo’n  wijze temeer omdat het staakt het vuren al van kracht was. Ik heb een emmer zand genomen en gestrooid op die plaats om de sporen uit te wissen wat daar gebeurd was. Even daarna kwam er een wagen aan met ondergronds personeel. Bruno werd op die wagen gelegd. Door dit voorval begreep de K.P. wel  dat de Duitsers in de barak gereed waren. Toen wilden zij hebben  dat ik naar de barak ging en hen zeggen dat zij zich maar overgeven moesten. Daar was natuurlijk geen sprake van. In dat wespennest durfden ze ook niet langer te blijven. En allen zijn met die wagen vertrokken. Er bleven een paar mannen achteren verscholen zich achter de schuur. De nacht ging rustig voorbij. Dat zou in de ochtend spoedig veranderen. Om half 5 gingen wij melken. Achter op het erf zagen wij toen een paar van de B.S. (Binnenlandse strijdkrachten) met een witte band om hun arm. Daaraan kende men hen. Ze verwachtten wel een actie vanuit de barak. De Duitsers waren wel zo wijs dat ze dat niet deden. Ze wisten natuurlijk ook niet hoeveel B.S. ers daar waren. Toen wij de koeien gemolken hadden, ongeveer 6.30, zagen we de soldaten de barak verlaten de kaai af naar Giessendam-Sliedrecht. Toen het gevaar voor hen geweken was dachten ze en nu naar de barak. Ze wilden daar het een en ander weghalen wat van belang was. Ze eisten van mij met paard en wagen die dingen uit de barak naar het erf op de boerderij te brengen. Omstreeks 8.30 reed ik naar de barak. Paard en wagen bleef op een afstand van ongeveer 40 meter van de barak. Jan Booij en ik met de B.S. waren in de barak. Hier en daar eerst rondgekeken wat er zo al was. Dat verliep zo nog al even. Ze waren nu de baas in de barak. Onderwijl werd het 9 uur en hadden nog niets in de wagen geladen. Op een ogenblik zagen we in het Oosteind een grote groene vrachtwagen aankomen. Bij de ka hield hij stop. Tot grote ontsteltenis zagen we wat dat betekende. Een auto vol met Duitsers om de barak weer te heroveren. Jan Booij en ik zagen de B.S. hun positie innemen voor de schietgaten en begonnen te schieten. Ze waren bijna overstuur. De Duitsers waren meesters in aanvallen en kwamen al korter naar de barak toe. Ik dacht dat loopt voor ons ook slecht af. We moesten gelijk beslissen. In een ogenblik waren wij de barak uit en in een ommezien van tijd waren we over de prikkeldraadversperring heen, juist aan die kant waar de Duitsers ons niet konden zien. Hoe we over die versperring heen gekomen zijn en zo snel hebben we later nooit kunnen begrijpen. In een grote boog dat de Duitsers ons direct niet konden zien zijn we over de Groot Giessenpolder en zo naar de in aanbouw zijnde provinciale wegen het landweggetje tussen Wijngaarden en Ruijbroek bij de boerderij van J. de Jong aangekomen en daar in het houthok weggekropen, maar wel gevolgd door de verrekijker van de Duitsers.

Wat er toen thuis gebeurde wist ik natuurlijk allemaal niks van. Gezien het grote gevaar wat er thuis zou gebeuren was vader gevlucht naar het griendje in de polder. Arie was achter het huis in de griend gevlucht. Er bleven dus thuis: opa Boer, moeder en Pieta tegenover 25 Duitse soldaten. Nu was er gelukkig 1 Duitser bij die ons allen goed kende. Hij had ook een hele tijd vervangend in de barak geweest. Dat was wel een geluk bij het grote ongeluk. Heel het gezin moest eerst aantreden. Drie van de zes waren er niet. Pieta ging Arie uit de griend halen. Daarna werd vader geroepen, maar ik was er niet. En daar werd op gewacht. En dat duurde wel het langst. Het vluchten van ons hadden ze niet helemaal kunnen volgen, maar het vermoeden rees dat wij enkele boerderijen verder ondergedoken waren. De eis werd gesteld dat ik ogenblikkelijk thuis moest komen. Toen is Arie mij op komen zoeken en zijn wij zeer bevreesd met hem mee gegaan. Een paar soldaten kwamen ons al tegen bij C. Stuij en wij gingen tussen de soldaten in naar de boerderij. Het was om mij te doen. Daar hadden ze alleen maar op gewacht, want J. Booij zag kans om gelijk thuis aan te schieten, dus die was de dans ontsprongen. Op de boerderij werd de spanning zeer groot wat er nu gebeuren ging. Toen ik met de 2 soldaten op het erf van de boerderij aankwam stond daar de hele groep Duitsers, opa Boer, vader Arie en Pieta. Toen werd het door Heinrich bekend gemaakt dat het hele gezin compleet was. Een kort ogenblik had Heinrich met de commandant van die hele groep gesproken, waarschijnlijk wel ten gunste van ons. Heel het gezin stond te wachten op de uitslag. Dat was heel spannend op dat moment. Hierna nam de commandant het woord tegen al die soldaten. Op dat ogenblik kwam moeder ook naar buiten met een mooie ruiker of bos bloemen. Wat moest dat betekenen? Ze liep zo naar Heinrich en gaf die bloemen aan hem en zei: “Laat die maar aan je baas zien hoe ik daar aan kom”. Toen deed hij het verhaal aan al die Duitsers. Moeder Boer was vorige week 29 april jarig geweest. Toen heeft ze van de soldaten van de barak deze bloemen gehad. Voor de wederzijdse betrekkingen. Ik hoor hem nog tot allen zeggen: “Dat was het laatste. De familie Boer zijn goede mensen voor ons geweest. Wat er nu gebeurd is hebben zij niets mee te maken gehad”. En dat as het keerpunt ten gunste van ons. Direct hierna gaf de commandant bevel aan al de soldaten, behalve de 2 in de auto om plaats te nemen en te vertrekken. Maar ik moest met de 2 soldaten als gijzelaar mee om die 4 soldaten van de barak op te sporen.

Voor het gezin Boer was het een grote verademing dat het zo was afgelopen. Maar toen was het weer spannend hoe het met mij afliep.

Nadat die 2 Duitsers nog even in de barak gekeken hadden ging het richting Giessendam-Sliedrecht lopen en niet rijden. Als we nu de barakbewoners  maar gauw konden vinden. En dat viel alles mee. Bovenaan de ka, net op de grens Giessendam-Sliedrecht woonde boer De Wit. Toen we boven op de hoge dijk eens rondkeken hoorden we kloppen op een ruit  van de woning van De Wit. En daar stonden de Duitsers te zwaaien. Wij direct naar hen toe. Nadat de Duitsers elkaar de hand gegeven hadden richtte Joop zich tot mij. De anders altijd vriendelijke soldaat was nu anders en zei tegen mij: ”Willem, Willem, dat hadden wij nooit verwacht dat je nu onze vijand was deze nacht”. Wat keek hij mij doordringend aan. Ze waren helemaal in de veronderstelling dat ik ook bij de B.S. hoorde. Ik heb hen op het hoogst betuigd dat het helemaal niet zo was. Of zij dat ooit geloofd hebben kan ik niet zeggen. Ik heb ze allemaal nog een hand gegeven. Toen mocht ik naar huis. Toen ik weer  in huis kwam was er grote blijdschap. Dat kun je wel begrijpen. En dat was het einde van alles wat we met de soldaten van de barak beleefd hebben.

Dat wij het aardig konden vinden met de Duitsers betrekkelijk vertrouwelijk heeft ons voor groot onheil bespaard. Niet alleen ons gezin en boerderij, maar ook voor heel Wijngaarden. En nu na 40 jaar komt dat zo naar voren en wordt het nog aan de vergetelheid ontrukt.